Jan Rouma is lector onderzoek bij SDO Hogeschool
In bedrijven komen vraagstukken voor die moeten worden opgelost. Het is dan zaak op te komen tot concreet uitvoerbare, adequate acties. Het bepalen van deze acties begint bij de ontwikkeling van een adequate probleemstelling.
In dit artikel wordt een methode gepresenteerd waarmee een adequate bedrijfskundige probleemstelling kan worden ontwikkeld, inclusief de relevante onderzoeksvragen. De gangbare verklaringsschema’s uit de wetenschap worden in deze methodiek toegepast op het oplossen van problemen. Deze methodiek borgt de volledigheid, adequaatheid en validiteit van de probleemstelling en de onderzoeksvragen. De methode is tot stand gekomen door een continue verbetering van cursusmateriaal als gevolg van onbegrip en kritiek van onze studenten.
DOWNLOAD hier de pdf versie
Tijdens een bijeenkomst van een van de uitgevers van studieboeken werd met instemming gereageerd op de stelling dat men slechts na jaren ervaring in staat is een adequate probleemstelling te ontwikkelen, waarmee het tevens te moeilijk voor HBO studenten zou zijn. Dit beeld werd bevestigd tijdens een bijeenkomst van docenten van verschillende hogescholen, in het kader van het ontwikkelen van een nieuwe opleiding binnen SDO Hogeschool.
Ook binnen SDO Hogeschool waren de problemen op dit vlak groot. Gaandeweg is, met behulp van vragen van studenten het probleem van problematiseren duidelijk geworden: het schijnbaar uit de lucht vallen van onderzoeksvragen, de focus op ‘de centrale onderzoeksvraag’, de verwarring van het waarom met het hoe en wat, het plaatsen van de verschillende argumenten in een betoog, dit alles is bekend maar onbemind1.Naar mijn mening ligt de oorzaak hiervan in de focus op het onderzoeken van thematiek en niet op het oplossen van problemen.
Zowel wetenschappelijk onderzoek als toepassingsgericht onderzoek worden ingezet om problemen op te lossen. In sociaalwetenschappelijk onderzoek werden leerstoelen ingesteld om grote maatschappelijke vraagstukken te helpen oplossen, ten eerste door het fenomeen grondig te onderzoeken, vervolgens een valide theorie te ontwikkelen en te toetsen om met die theorie de werkelijkheid te kunnen verbeteren. Toepassingsgericht onderzoek maakt dezelfde claim. Er zou onderscheid kunnen worden gemaakt tussen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en ‘gewoon’ wetenschappelijk onderzoek, waarbij het fundamentele onderzoek zich alleen richt op het genereren van kennis en wetenschap, maar niet op het oplossen van problemen. Deze lijn van redeneren leverde voor onze studenten geen inzicht op: het fenomeen ‘problematiseren’ is in deze discussie niet nader uitgewerkt.
Ik heb het onderscheid in wetenschappelijk onderzoek en toepassingsgericht onderzoek verlaten en onderzoek gedefinieerd als activiteiten die informatie opleveren waarmee vragen beantwoord kunnen worden. Daarmee is het doel van onderzoek gereduceerd tot het leveren van relevante en valide informatie. Alle methodologische principes die zijn ontwikkeld blijven bestaan, als de eisen van betrouwbaarheid en validiteit, de technieken als statistiek en de wetenschapsfilosofische principes. De grote vraag die voor ons ligt is hoe we op een systematische manier tot adequate probleemstel-ling komen en hoe we op een systematische manier van een adequate probleemstelling naar onderzoeksvragen komen.
De problemen die in dit artikel aan de orde komen, zijn onder te verdelen in twee categorieën: ten eerste problemen in engere zin, in de zin van zaken die ondeugdelijk zijn, en ten tweede problemen, in de zin van uit-dagingen die voortkomen uit ambities. In beide gevallen zal het probleem gedefinieerd en geanalyseerd moe-ten worden; in beide gevallen is het de bedoeling om acties te ondernemen die ofwel de zaak verbeteren dan wel een ambitie waarmaken. Met het formuleren van acties die leiden tot verbetering, wordt causaliteit verondersteld tussen de actie en het beoogde effect. We zijn daarom op zoek naar causale verklaringen; teleologische en functionele verklaringen zijn in dit verband van minder belang.
Het ontwikkelen van een probleemstelling is te verhel 
Dit verklaringsschema wordt in de wetenschap gebruikt om theorieën op te stellen, te toetsen op hun geldigheid en aan te passen en te verbeteren; in de toepassing van wetenschap kan dit schema gebruikt worden om, uitgaande van de theorie, de condities te veronderstellen en onderzoek te doen naar hun existentie en eventueel aan te passen in een gewenste richting. Aldus kan een probleemstelling en daaruit volgende onderzoeksvragen worden ontwikkeld, die geen centrale probleemstelling of centrale onderzoeksvraag bevat maar een complex is van verschillende verklaringen.
Definities
Een probleem kan gedefinieerd worden als een feitencomplex (de feiten en hun constellatie), waarvan de ge-volgen ernstig zijn. Deze feiten zijn een observeerbaar fenomeen; deze observeerbaarheid is een eis.
Aanvankelijk zijn de feiten neutraal, waarmee gezegd zij, dat de feiten op zichzelf niet welgevallig of onwelgevallig zijn, maar zijn wat ze zijn: feiten. In het licht van een relevante theorie kan worden voorspeld wat de gevolgen van dit feitencomplex kunnen zijn. Indien de ernst van de gevolgen kan worden vastgesteld, spreken we van een onwelgevallig feitencomplex. Ik volg hier dus het verklaringsschema: het feitencomplex samen met de relevante theorie zijn de explanans, de gevolgen zijn het explanandum.
In hoeverre de gevolgen, dus het explanandum, ernstig zijn, is een onderwerp van permanente discussie, zowel maatschappelijk als bedrijfskundig. Een dergelijk oordeel komt tot stand op grond van continuïteit en levensvatbaarheid van het bedrijf, ethische overwegingen, verdragen, wetten, het discours, etc. Pas als de voor-spelde gevolgen als ernstig worden gekwalificeerd, is er sprake van een probleem. Het geobserveerde, onwelgevallige feitencomplex is de aanleiding en is te allen tijde het uitgangspunt.
Daarmee geeft de aanleiding antwoord op de vraag wat er aan de hand is, wie daarbij betrokken zijn, waar en wanneer het plaatsvind of plaatsvindt, en indien mogelijk, hoeveel er van is. De vraag ‘waarom’ wordt hier dus niet beantwoord.
In de begeleiding van onze studenten hebben we drie soorten aanleidingen ontdekt:
De mate van de ernst van de zaak is bepalend voor het gevoel van urgentie om iets aan het feitencomplex te doen. Aangezien de feiten in wezen neutraal zijn, ze zijn wat ze zijn, is de validiteit van de gebruikte theorie een noodzakelijke voorwaarde voor de gepercipieerde plausibiliteit van de gevolgen en voor het attribuut ‘onwelgevallig’.
De kwaliteit van de voorspelling hangt af van de kwaliteit van de gebruikte theorie2. Pas als de gebruikte theorie als waar wordt geaccepteerd, worden de gevolgen als plausibel gepercipieerd. Pas dan wordt de discussie gevoerd over de ernst van deze gevolgen en niet over de twijfelachtigheid van het optreden van de gevolgen. Tegelijk is het belangrijk dat het onwelgevallige feitencomplex uit observaties bestaat, zodat er geen discussie over de aanleiding kan ontstaan.
Een recent en prangend voorbeeld is de discussie rondom het klimaat. De weerkundige metingen (de feiten) lieten een trend van veranderingen zien, en in het licht van de klimaatmodellen (de theorie) werden voorspellingen gedaan over de gevolgen van de veranderingen. De discussie werd echter gevoerd over de geldigheid van de klimaatmodellen en er werd twijfel gezaaid over de gevolgen van klimaatverandering. De urgentie werd pas gevoeld, na de extreme weersomstandigheden van de afgelopen jaren. De klimaatmodellen bleken valide en betrouwbaar, maar werden eerder niet als zodanig geaccepteerd. De discussie over de waarden van de metingen is niet gevoerd, zij werden als WAAR geaccepteerd.
Het oplossen van het probleem betekent dat het onwelgevallig feitencomplex aangepast moet worden en wel zodanig, dat de gevolgen van het aangepaste feitencomplex niet meer ernstig, maar gewenst zijn. Ook deze wenselijkheid van de gevolgen blijft, net als de ernst van de gevolgen, onderwerp van discussie, waarin zaken als strategie van het bedrijf, de concurrentiepositie, de productiviteit, etc., betrokken kunnen worden. Uit-eindelijk zal de formulering van deze, in deze discussie ingebedde gewenste gevolgen, de doelstelling van het verandertraject zijn.
Met het formuleren van het geobserveerde feitencomplex, de voorspelde gevolgen, de verklaring van onwelgevalligheid van het feitencomplex door de vaststelling van de ernst van deze gevolgen, en de formulering van de gewenste gevolgen, is er een aanleiding (het onwelgevallige feitencomplex) een zogenaamde ‘voorspelling bij ongewijzigd beleid’ (de ernstige gevolgen) en een formulering van het doel van het verandertraject (de gewenste gevolgen), waarmee een projectvoorstel is ontwikkeld. Het is van belang dat de gevolgen voorspeld worden op basis van een als WAAR geaccepteerde theorie, zodat de discussie gaat over de ernst van de gevolgen en niet over de existentie van de gevolgen.
Probleemanalyse
In de probleemanalyse spelen nu twee vragen: ten eerste de vraag wat er moet gebeuren om de als ernstig gekwalificeerde gevolgen te voorkomen, en ten tweede de vraag wat er moet gebeuren om de als gewenste gekwalificeerde gevolgen te bewerkstelligen.
In de fase van de probleemanalyse, zijn het ‘onwelgevallige feitencomplex’ (de aanleiding) enerzijds en de gewenste gevolgen (het doel van het verandertraject) anderzijds, de explananda: de zaken die verklaard moeten worden. De aanleiding moet verklaard worden, om te weten te komen welke factoren hebben geleid tot het onwelgevallige feitencomplex en welke factoren daarom moeten worden aangepast of weggenomen; het welgevallige feitencomplex van de gewenste gevolgen moet verklaard worden, om te weten te komen welke factoren zullen gaan leiden tot het welgevallige feitencomplex en daarmee tot de tot gewenste gevolgen.
Deze verklaringen moeten causale verklaringen zijn, immers, er zullen omstandigheden veranderd moeten worden die ernstige gevolgen hebben. Het zoeken is naar geldige en relevante theorieën die de feiten kunnen verklaren. Deze theorieën maken gebruik van als-dan-relaties. In deterministische verklaringen wordt de relatie gelegd tussen twee omstandigheden of tussen twee feiten in de vorm van ‘als X, dan ook Y’. In statistisch inductieve verklaringen wordt de relatie gelegd tussen statistische wetmatigheden en een daarop gebaseerde specifieke uitspraak als ‘a% van X heeft eigenschap Y; x is lid van X, dus er is een kans van a% dat x ook eigenschap Y heeft’. In de dispositionele verklaring wordt de relatie gelegd tussen een eigenschap van een persoon (of systeem) dat diens gedrag (mede) verklaart in een uitspraak als ‘elke X met eigenschap E, vertoont gedag Y; x bezit eigenschap E, x zal gedrag Y vertonen’.
Een theorie heeft omstandigheden, de condities waaronder de theoretische uitspraak geldig is, in zich. Door met behulp van een theorie een verklaring op te stellen voor de feiten van de aanleiding, veronderstel je dus omstandigheden (X, Y en E) die aanwezig zouden moeten zijn.
De volgende stap is het verklaren van de omstandigheden die aanwezig zouden moeten zijn. Hiermee worden de omstandigheden van de explanans in een volgende verklaring het explanandum. Voor deze verklaring moet ook weer een geldige en relevante theorie worden gevonden, op diens beurt weer omstandigheden en condities veronderstelt, waarna ook deze condities verklaard moeten worden, en zo verder. Hiermee ontstaat een verklaringscascade van het feitencomplex van de aanleiding (figuur 2).
Deze verklaringscascade kan zich ook splitsen, in het geval twee concurrerende of twee elkaar aanvullende theorieën beide een verklaring leveren voor een explanandum. In het geval er nevenschikkende verklaringen mogelijk zijn, splitst de cascade zich in twee takken.
Met deze verklaringen kan de vinger op de zere plek in het bedrijf gelegd worden. Op die plek zullen veranderingen moeten plaats vinden, om de ernstige gevolgen te voorkomen of te stoppen, of om herhaling van een incident te voorkomen, of om een ambitie waar te maken.
Op analoge wijze moet verklaard worden hoe de gewenste omstandigheden (de gewenste gevolgen) tot stand komen. Deze verklaringscascade zal een welgevallig feitencomplex tot gevolg moeten hebben.
Informatiebehoefte en onderzoeksvragen
Of de veronderstelde omstandigheden werkelijk bestaan, is onderwerp van de informatiebehoefte. Daar waar de existentie van de condities niet duidelijk is, is behoefte aan informatie daaromtrent. Onderzoek zal dan het existentiebewijs van de veronderstelde condities moeten leveren. Dit onderzoek begint met goed opgestelde onderzoeksvragen. In het geval van de bedrijfskunde zijn dat onder andere (niet uitputtend opgesomd) vragen gerelateerd aan de inrichting van processen, aan strategische keuzes, aan leiderschap, aan het aanwenden van middelen, aan arbeidsomstandigheden, aan sociale veiligheid.
Deze vragen kunnen verwijzen naar condities die met nieuwe data moeten worden aangetoond, bijvoorbeeld de veronderstelde interesse in een nieuw product, de veronderstelde onveiligheid op de werkvloer of het veronderstelde onbegrip van werkinstructies.
De vragen kunnen ook verwijzen naar data die al wel bestaan, maar boven water moeten worden gehaald, zoals omzetcijfers, verzuimcijfers, onkosten, etc.
In het geval een verklaring niet kan worden gecompleteerd, omdat er onzekerheid bestaat over de validiteit van de theorie, of omdat de mate van gedetailleerde theoretische kennis ontoereikend is voor een verklaring, zal de desbetreffende onderzoeksvraag verwijzen naar literatuuronderzoek. Als voorbeeld een onderzoek van een van onze studenten, die wel in grote lijnen de veroorzakers van ziekteverzuim kende, maar de precieze relaties en omstandigheden niet. Aanvullende literatuurstudie was daarom nodig.
Onderzoek
Met name waar de bedrijfskundige vraag een causaal verband betreft in bijvoorbeeld een effectstudie van een bedrijfskundige training, zal tenminste het onderzoeksdesign moeten controleren voor alternatieve verklaringen, voor zover dat mogelijk is. De eisen van betrouwbaarheid en validiteit die gesteld worden aan vragenlijsten, de methode van dataverzamelen, de statistische verwerking, etc., doen ook in dit onderzoek opgeld.
Hobbels en valkuilen
Wat nu als er geen relevante gevalideerde theorie voorhanden is? In wezen begeven we ons dan op onbekend terrein en slaan we een weg van trial and error in: we doen maar wat en als het werkt hebben we geluk, als het niet werkt hebben we pech.
Deze ‘slag in de lucht’ komt gelukkig weinig voor. Meestal wordt een beslissing genomen op grond van ‘common sense’. Deze ‘common sense’ bestaat meestal uit de extrapolatie van theoretische bevindingen met betrekking tot fenomeen A naar fenomeen B, en uit ‘al-gemene waarheden’.
Hier zijn twee waarschuwingen op hun plaats. Het extrapoleren van bevindingen bij fenomeen A naar fenomeen B is verleidelijk omdat we dan voor fenomeen B een theorie hebben die ons de mogelijkheid geeft te verklaren. Deze ver-klaring kan of als argument worden gebruikt in het overtuigen van de juistheid van de oplossingsrichting én deze verklaring geeft ons de mogelijkheid om gevolgen te voorspellen. De validiteit van deze extrapolatie is discutabel. Als voorbeeld mag een redenering dienen die rond ging in het functiewaarderingssysteem Hay. In dit systeem werden grenzen tussen salarisschalen gebaseerd op een verschil van ten minste 15% van de gewaardeerde3 functiezwaarte. Deze 15% regel werd onderbouwd met de redenering dat mensen onderscheid kunnen maken op basis van een verschil van ten minste 15%. Deze menselijke eigenschap is onderzocht in de waarnemingspsychologie, waarin bleek dat wij pas een verschil in gewicht van een voorwerp kunnen voelen, als het verschil in gewicht ten minste 15% is. Afgezien van een formeel argument, dat het gewicht in grammen op rationiveau gemeten is en de functiezwaarte in functiewaarderingssysteem in het beste geval op interval niveau4 gemeten is, in welk ge-val het berekenen van een ratio formeel onjuist is, is het ook maar de vraag of een concreet waarnemingsfenomeen geëxtrapoleerd kan worden naar een vergelijking van twee imaginaire hoeveelheden: van een verschil in grammen gewicht, naar een verschil in punten van een functiewaardering.
Algemene waarheden zijn eveneens discutabel. Over het algemeen zijn we blind voor vooroordelen die in ‘common sense’ besloten liggen. Het psychologisch onderzoek van de na-oorlogse jaren heeft daarover veel kennis opgeleverd. Als voorbeeld mogen de Milgram experimenten dienen, die de ‘algemene waarheid’, dat Befehl ist Befehl een typisch Duitse eigenschap is waar zoveel ellende uit voort gekomen was, ontmaskerden. Ook Amerikanen (en waarschijnlijk ook veel Europeanen en anderen) bleken zeer gevoelig voor autoriteit en gingen over tot volstrekt onethische handelingen, zolang een autoriteit dat van hen verlangde. Vooroordelen zullen meestal niet tot goede beslissingen leiden of tot het benutten van het werkelijke potentieel van medewerkers. De redenering ‘dat je geen wetenschapper hoeft te zijn om te begrijpen dat’ leidt eerder tot verkeerde beslissingen dan tot optimale beslissingen.
Behalve het ontbreken van een goed gevalideerde theorie, kan er in de verklaringscascade een tautologie ontstaan. In dit verband wil dat zeggen dat ingewikkelde sociale of bedrijfskundige omstandigheden of disposities worden verklaard met even ingewikkelde concepten, waarmee eerder de omstandigheden of disposities zijn gedefinieerd. Door deze cirkelredenering is de verklaring dan per definitie waar. Tautologieën zijn lastig te herkennen, en in het geval een theorie slechts wordt gebruikt, maar zelf geen onderwerp van studie is, bestaat het gevaar dat een tautologie in een verklaring niet worden herkend. Door het ‘uitschrijven’ van de verklaringen in het model van Hempel en Oppenheim, gegroepeerd in verklaringscascades, kan snel gezien worden in hoeverre de ene verklaring gebruik maakt van dezelfde termen als een andere verklaring.
Als voorbeeld mag de cascade dienen van een tautologie in een dispositionele verklaring (figuur 3). Behalve de tautologie zien we ook een omkering in de wetmatige statistische uitspraak L. In LA is de consequens ‘zich in het soort situatie S op manier R gedragen’. In LB wordt de consequens van LA als antecedens opgevoerd, waarmee een bevestiging van de consequens in de wetmatige statistische uitspraken besloten ligt en daarmee de drogreden van de bevestiging van de consequens.
Conclusie
Uit de enorme verbetering van projectvoorstellen en plannen van aanpak van onze studenten, blijkt dat de verklaringscascade een goede methode is om een probleemstelling en probleemanalyse ontwikkelen van waaruit onderzoeksvragen volgen. Het loskoppelen van de waaromvraag van het projectvoorstel geeft structuur aan het betoog in het plan van aanpak.
Jan Rouma is lector onderzoek bij SDO Hogeschool