Ruimte voor de commons – het democratisch beheer van de belangrijkste bronnen


Ruimte voor de commons – het democratisch beheer van de belangrijkste bronnen

Marcel van Marrewijk heeft op uitnodiging van het ministerie van Economische Zaken enkele malen mogen bijdragen aan de beleidsontwikkeling van de circulaire economie. Voor de gedachtevorming schreef hij de volgende notitie, dat aansluit op de toenemende (wetenschappelijke) aandacht voor economische democratie.

De mainstream economische wetenschap typeert de economie met een vrij simpel kringloopdiagram die efficiency benadrukt, het neoliberale verhaal bevoordeelt, wijst op de incompetenties van overheden en waarin een zeer beperkte rol voor huishoudens, laat staan voor de commons, is ingeruimd. De metaforische voorstelling van een (gesloten) kringloop in de economie suggereert dat de overheid zo veel mogelijk taken moet privatiseren en zich terugtrekt op een beperkt domein. Welvaart en innovatie komen van bedrijven, en die moeten dan ook ruim baan krijgen.

In de werkelijkheid is de economie een complex systeem dat zich voortdurend ontwikkelt en die uiteindelijk circulaire, regeneratieve industriële productie mogelijk moet maken om binnen de ecologische begrenzing van de aarde te kunnen functioneren. Om dergelijke complexe vraagstukken effectief aan te pakken moet de economie zich ontwikkelen voorbij de eendimensionale dichotomie van staat en bedrijfsleven. De overheid kan het niet alleen, zoals ooit de centralistische planeconomie van de Sovjet Unie uiteindelijk moest toegeven. Ook de afzonderlijke bedrijven en de marktwerking die hun onderlinge afstemming organiseert kunnen geen regeneratief economisch systeem tot stand brengen.

Bedrijven zijn allemaal uniek en verantwoordelijk voor hun eigen missie en ambities. Er wordt wel verwacht – of anders gehandhaafd – dat de uitvoering zich houdt aan maatschap-pelijke wet- en regelgeving. Uiteraard kunnen die regels overtreden worden, maar aanvaardbaar gedrag is het minimale wat van bedrijven verondersteld mag worden. Het probleem is dat de wetten en regels die in de vele landen zijn uitgevaardigd, niet alleen zeer divers zijn, maar bovenal lang niet streng genoeg zijn om als totaal de ecologische grenzen te respecteren. Bovendien zou dit maatschappelijk nog niet overal geaccepteerd worden. Wat doen bedrijven in al hun diversiteit dan wel?

  • De grootste groep houdt zich aan de wettelijke regels, of doet alsof.
  • Een tweede categorie bedrijven is bereid eco-efficiënte maatregelen te nemen, mits die kostenverlagend werken, het merk populair maken en/of hun imago doen vergroten. De aard van dergelijke maatregelen is echter ‘too little, too late’, door de atomaire markt-structuur is er nauwelijks onderlinge afstemming tussen organisaties anders dan transactionele relaties, waardoor geen geregisseerde richting ontstaat, en – overall – onvoldoende impact.
  • De derde categorie wil een serieuze en eerlijke bijdrage leveren aan de omslag naar duurzaamheid. Deze groep is nog (veel) te klein waardoor hun eerlijk aandeel bij elkaar niet voldoende is. Bovendien is ‘een eerlijk aandeel’ mogelijk veel minder dan ze op dit moment doen.
  • De vierde – nog kleinere groep – gaat uit van de visie: “berokken geen schade”. Ofwel mission zero: het ontwerpen van producten, diensten, gebouwen en bedrijven die geen negatieve gevolgen voor het milieu hebben.
    Het streven naar netto zero impact zou nog indrukwekkender zijn wanneer deze benadering niet alleen gold voor water of energie, maar voor alle aan hulpbronnen gerelateerde aspecten van een bedrijf – maar dit is ook voor hen een doelstelling die nog ver weg ligt. Bovendien, ‘minder slecht, is nog steeds slecht, alleen minder!’ In plaats van ‘berokken geen schade’ zou het doel moeten zijn: ‘doe meer goed’.
  • De laatste, meest ambitieuze categorie organisaties is intrinsiek genereus. Niet minder aantasten maar juist herstellen. Het is de erkenning dat we de verantwoordelijkheid hebben om het milieu beter achter te laten dan we het hebben aangetroffen. Door een onderneming te creëren die reeds in zijn ontwerp regeneratief is, kan het iets teruggeven aan de leven-wekkende systemen waar we onderdeel van uitmaken. Alleen een genereus ontwerp kan ons weer onder het ecologisch plafond brengen.

Individuele organisaties zijn dus heel divers, en als collectief niet in staat binnen de ecologische grenzen te opereren. Zelfs als we alle externaliteiten zouden kunnen beprijzen kan het marktmecha-nisme een dergelijke coördinatie niet tot stand brengen. Bovendien heeft de privatiseringstendens aangetoond dat niet alleen overheden falen, maar dat markten ook de gewenste performance niet voor elkaar krijgen, of de nood-zakelijke coördinatie tussen partijen tot stand kan kunnen brengen.

Tot voor kort was het handelingsdomein beperkt tot slechts twee economische actoren – bedrijven en overheden – weergegeven op een horizontale as. Vanuit het beheersings-paradigma waarin beleid en uitvoering gescheiden eenheden zijn was voor een falende overheid ‘logisch om de minst collectieve dienstverlening te privatiseren. Zo zijn meer dan 500 zelfstandige uitvoeringsorganisatie opgericht (ZBO’s) en bestaat een hybride onderwijs en zorgmarkt.

Het theoretisch handelingsrepertoire van economische agenten kan aanzienlijk worden uitgebreid door een verticale as toe te voegen: de individuele burgers en collectieve samenwerkingsvormen die we onder meer herkennen als de commons.

“De grote opdracht voor de 21ste eeuw, is het creëren van een nieuwe, vitale sector van gemeenschapsbezit, die enclosure en externalisering door de markt kan tegengaan, de planeet kan beschermen en de vruchten van ons gemeenschappelijke erfgoed eerlijker kan verdelen dan nu het geval is”.
~ Peter Barnes, O.a. auteur van Who Owns the Sky?: Our Common Assets And The Future Of Capitalism (2003)

Er zijn nieuwe organisatievormen nodig die het falen van markten en overheden kunnen compenseren en corrigeren: effectiever, inclusiever, participatiever en duurzaam. Immers, het volledige regeneratieve potentieel van de circulaire productie kan nooit benut worden als afzonderlijke bedrijven dit proberen te verwezenlijken, binnen de muren van hun eigen fabrieken. Dat is een onlogische en onwerkbare basis voor het creëren van een circulaire economie.

Als elke tractor,- koelkast- en laptopfabrikant probeert alleen zijn eigen merkproducten in te zamelen, op te knappen en weer te verkopen, waardoor het materiaal alleen stroomt in cycli die door eigendomsverhoudingen zijn bepaald, zal het systeembrede regeneratieve potentieel nooit worden benut.

Naast de kracht en kwaliteiten van het bedrijfsleven, moet worden geïnvesteerd in afstemming en samenwerking. Dit kan niet de overheid zijn, maar kunnen ook geen individuele bedrijven zijn, maar wel nieuwe entiteiten tussen de bedrijven in, gebruikmakend van het open-source-concept, waardoor de kennis en ervaring in de commons ontwikkeld en beheerd worden. Voorbeelden van gemeenschappelijk afspraken kunnen zijn:

  • Modulariteit – het fabriceren van producten met onderdelen die eenvoudig te assembleren, te verwijderen en te herschikken zijn;
  • Open standaarden – het ontwerpen van componenten met een vaste vorm en omvang
  • Open source – volledige informatie over de samenstelling van materialen en hoe ze gebruikt moeten worden
  • Open data – het documenteren van de locatie en beschikbaarheid van materialen

Door twee dichotomieën te combineren – staat / bedrijfsleven, en burgers / collectieven – ontstaan meer type samenwerkingsvormen, die in de praktijk natuurlijk al lang bestaan, maar één hiervan krijgt relatief weinig aandacht: het kwadrant linksonder. De volgende figuur laat een aantal mogelijkheden zien.

Vanaf het moment dat bedrijven en overheden, niet meer alleen vanuit hun eigen belang en/of taakopdracht redeneren (push-strategie), maar afhankelijkheid ervaren bij de input vanuit hun doelgroep (pull-strategie), is samenwerking, verbinding en afstemming met die doelgroep noodzakelijk geworden. Bovendien ervaren bedrijven en overheden dat zij als entiteit niet opgewassen zijn tegen de complexiteit van hun grootste uitdagingen. Ze zullen moeten samenwerken om tot afstemming te komen, want het prijsmechanisme en de tucht van de markt enerzijds en de lineaire planning en beleidsvorming van overheden anderzijds zijn niet effectief in het tot stand brengen van de gewenste maatschappelijke uitkomsten.

Voorbeeld in warmtetransitie cq transitie naar duurzame energie
De centrale overheid heeft energietafels georganiseerd; het beleid in grove lijnen ontwikkeld; een programma met 64 pilots (Programma Aardgasvrije Wijken – PAW) gefaciliteerd en gemeenten een bedrag per hoofd van de bevolking beschikbaar gesteld om de energie-transitie lokaal op gang te helpen.

60 pilots zijn mislukt omdat de betreffende gemeenten – zonder dialoog en inspraak – zelfstandig beleid hebben geformuleerd, dat bij bewoners en andere stakeholders (uiteraard) op zoveel weerstand stuitte dat de uitvoering volkomen vastliep en niets opleverde.

De vier pilots die wel succesvol waren, betroffen gemeenten die ruimte lieten voor bestaande bewonersinitiatieven.

Er zijn inmiddels ruim 700 bewonersinitiatieven en energiecoöperaties die als collectief hun ambities hebben geformuleerd en in verschillende bedrijfsformats hun energie en warmte in eigen beheer nemen, soms zelfstandig en soms in samenwerking met private energie-bedrijven. In Denemarken is veel ervaring opgedaan met dergelijke initiatieven en de burgers aangesloten bij dergelijke coöperaties betalen doorgaans de helft van de energiekosten in Nederland.

Een voorbeeld van bedrijven die samenwerken in de ‘commons’
Op een grote automobielbeurs bleken directieleden van 26 autofabrikanten aanwezig die spontaan bijeenkwamen en gezamenlijk besloten tot het vormen van een samen-werkingsverband om een computertaal te ontwikkelen waarmee alle auto’s onderling kunnen communiceren, om elkaar bijvoorbeeld te waarschuwen als afgeremd moet worden.

Dergelijke samenwerkingsvormen zijn nodig om bijvoorbeeld materiaalkeuze en functionaliteit uit te wisselen en af te stemmen.