Boeren praten met boeren: Bottom up



Floor de Ruiter
SDO Lector Transformatie / Participatief veranderen

Floor is partner van Flying Elephants en expert op het gebied van systeemtransformaties en organisatie- en communicatiecultuur.

 

Links

Warmtetransitie

Boeren praten met boeren: Bottom up

“Geen geouwehoer, trots op de boer!”

Activisten op de tractor op het Malieveld

In de Volkskrant van 21 oktober 2021 staat een artikel over de relatie tussen de boeren en de overheid:

 

Deze inhoud herken ik vanuit de gesprekken die wij met veel boeren hebben gehad. Die gesprekken voerden we omdat we door een, aan de Provincie Utrecht verbonden organisatie, gevraagd waren om een alternatief dialoogproces te helpen ontwikkelen. De acties van een groot aantal (met name jonge) boeren om 1 oktober 2019 onder de naam van de ‘Farmers Defence Force’ met trekkers het Malieveld in Den Haag te bezetten, aangevuld met demonstraties bij Provinciehuizen en snelwegblokkades, heeft de onderlinge verhoudingen behoorlijk op scherp gezet. Het top-down proces waarbij boeren door het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) doorgerekende opdrachten tot het reduceren van stikstof- en CO2-uitstoot kregen opgelegd, leiden niet overal tot het gehoopte begrip. Om toch het gehoopte tempo erin te houden liet het ministerie plannen uitlekken om mogelijk actief (d.w.z. verplicht) te gaan onteigenen of sterker nog met het intrekken van de agrarische vergunningen.

Dat bleek niet echt een vruchtbare bodem voor een open dialoog. De traditionele vertegenwoordigers, zowel politici als de bestuurders van de brancheorganisaties (zoals LTO), zaten gelijk klem. Moesten ze zich distantiëren van de soms gewelddadige acties van de Farmers Defence Force en zo de sympathie van de boeren verspelen, of afstand nemen van ministerie en provincie en zo hun plek aan de onderhandelingstafel kwijtraken? Eigenlijk raakten de traditionele overlegplatforms behoorlijk onder druk. Wat is hiervoor een mogelijk alternatief? Nou daar hadden wij wel ideeën over. Als het hier ging over Utrecht-West adviseerden we om met alle boeren uit het veenweidegebied, zoals het heet, in gesprek te gaan. “Wat bedoelen jullie? Met alle meer dan duizend boeren in gesprek? Kan dat dan?” Precies, dat bedoelen we inderdaad. En dat is niet alleen mogelijk, het is ook noodzakelijk en leuk!

 

 

Net als bij de kwekers van Royal Flora Holland, doet de collectieve wijsheid van deze agrarische ondernemers ons steeds weer positief verbazen. We probeerden de dialoog uit de polarisatie te halen door eerst de boeren onderling te laten overleggen. De top down benadering van ministerie (Landbouw, Natuur en Visserij, LNV) via de provincies leidde tot een benadering van de boeren waarin zij zich voelden neergezet als ‘homo economicus’. Dus als winstgerichte ondernemers, die via de portemonnee tot actie gemaand moesten worden. Misschien stak ze dat nog wel het meest. 

Een wat oudere boer legde het ons als volgt uit:

“dat ik eigenlijk al jaren verlies maak is tot daaraantoe, maar dat ik als geldwolf wordt benaderd, die bij uitkoop wel voor een mooi bedrag zou vallen, raakt me het meest. Deze boerderij was van mijn opa, van mijn vader en nu van mij. De opdracht die ik van hen meekreeg was om het bedrijf gezond door te geven aan de volgende generatie. Dat dreigt nu te mislukken. Niet alleen ben ik dan degene die onze familietraditie doorbreek, de onteigening markeert mijn mislukking waardoor ik ook mijn identiteit kwijtraak. Moet ik dan straks in mijn eigen dorp als een ‘niemand’ in een gewoon huis gaan wonen? Wie ben ik dan nog? De man die voor geld de toekomst van zijn kinderen heeft opgegeven en zich van zijn land heeft laten verjagen”.

Het is een verhaal dat we vaker horen en waar ik van schrik. Bij de eerste gesprekken die we bij konden wonen, merken we dat de aanwezigheid van overheidsbestuurders alles lam legt. De boeren voelen zich machteloos tegen een systeem, dat over hen heen walst en waarvan de vertegenwoordiger tegenover hen zit. Die balans is niet goed. Om dat te herstellen moeten de boeren eerst onderling tot iets gemeenschappelijks komen, waarmee ze zich gelijkwaardig voelen aan die overheid. We introduceren: Boeren praten met boeren. 

Het veenweidegebied, ten westen van Utrecht, is oud laaggelegen land. Lang geleden ingepolderd in vele kleine polders. Binnen zo’n polder worden de waterstanden en de afvoer van water geregeld door de waterschappen. Het betekent dat boeren binnen zo’n polder aan elkaar en het waterschap zijn gekoppeld door het (grond)water. Omdat die waterstanden veel invloed hebben op de bedrijfsvoering, maar ook op de stikstofproductie, zijn de boeren binnen zo’n polder behoorlijk op elkaar aangewezen. Met elkaar beheren ze hun ‘common land’. Daarom gaan de gesprekken met de boeren meestal per polder. De patronen zijn verder identiek aan die bij de coöperatieve bloemenkwekers. Eerst mopperen, dan het verkennen en delen van ‘achterstallig onderhoud’ en dan pas door naar de toekomst.  Het mopperen is vooral gericht op de overheid met haar inconsequente beleid, maar ook over de verslechterende melkprijzen die de coöperatie Campina/Melkunie betaalt en het onbegrip bij de Rabobank. 

Achterstallig onderhoud daarna gaat vaak over slecht onderhouden wegen, bewegwijzering voor de wandelpaden en andere niet nagekomen afspraken. Maar als we dat voorbij zijn komt de toekomst in beeld. En anders dan ik verwachtte (maar dat zegt vooral iets over mijn vooroordelen), tonen velen zich veel radicaler dan die sturende overheid. Waar de provincie, in opdracht van het ministerie, kijkt naar 2030 voor de klimaatmaatregelen, kijken veel boeren veel verder vooruit. Ze willen een levensvatbaar bedrijf overdragen aan hun kinderen en kleinkinderen, zoals als zij dat van hun vader en grootvader overgenomen hebben. Zonder afleiding van overheidsambtenaren en bestuurders realiseren ze zich dat serieuze maatregelen nodig zijn, voor de deur staan. Serieuzer en verstrekkender dan wat ‘Parijse voornemens’. Maar dan hopen ze wel dat eventuele stoere plannen voor hun polder niet in de wielen gereden worden door onverwachte nieuwe halve overheidsmaatregelen of, ondanks mooie publieke woorden, tegen- of meestribbelende banken. Als hun voornemens een beetje vorm krijgen, zijn ze gezamenlijk beter toegerust voor de vervolgdialoog met waterschappen en publieke bestuurders. De onbalans is een stuk minder. Bestuurders hebben geen andere keuze dan dit soort collectieve plannen serieus nemen. 

Natuurlijk zijn, net als gewone mensen, boeren geen homogene groep. Ook niet als ze per polder over hun toekomst praten. Er is een voorhoede van biologische boeren, die meestal hun Campina-contract al hebben opgezegd en direct aan consumenten proberen te leveren. Of via zelf opgerichte (mini)coöperaties. En aan het andere einde van het spectrum zijn de, vaak jonge, activistische boeren, die eerst de strijd met de overheid aan willen gaan. Die dat vrij letterlijk nemen en elk moment klaar staan om met hun indrukwekkende tractoren op te rukken naar het Malieveld, of het verkeer plat willen leggen. Zoals in het echte leven laten die uitersten flink van zich horen. Maar ook hier is het belangrijk, eigenlijk meer noodzakelijk om het ‘stille midden’ actief in de dialoog te betrekken. Als de provincies de positieve ervaringen van de eerste experimenten serieus durven te nemen, komen daar vast mooie oplossingen uit tevoorschijn.

 

 

Die gesprekken tussen boeren, begeleidt door ‘facilitators’, zijn een feest om mee te maken. Soms direct, soms via de verhalen van de begeleiders. De grootste uitdaging zit in het verbinden van de uitkomsten van die bottom-up dialogen met de top down benadering van, in dit geval, de provincie. Eenmaal in gang gezet, leidt zo’n dialoog tussen de boeren bijna altijd tot een uitkomst. En daarna hebben de top-down partijen niet veel ruimte meer tot bijstellingen of erger nog afwijzingen. Als ze dat toch doen, ondanks de voorbehouden die vooraf te maken zijn, verslechtert de relatie dan, vaak bijna onherstelbaar. 

Het opgebouwde eigenaarschap van de nieuwe oplossingen, die collectief gemaakt zijn, schept grote verwachtingen. En de top-down partijen zijn gelaagd in hun besluitvormingsprocessen. Als bijvoorbeeld wethouders, of andere bestuurders als gedeputeerden, onderdeel geweest zijn van het dialoogproces en enthousiast over de uitkomsten, maakt de gemeenteraad of in de provincie Provinciale Staten vaak een eigen afweging en neemt dan eigenstandig een besluit. Als die ruimte er niet meer is, voelt dat voor die partij een uitholling van hun onafhankelijke rol. Dan wordt het dilemma bijvoorbeeld, kies ik voor het belang en de oplossing van deze (kleine) groep boeren, of voor het standpunt van mijn partij, van mijn veel bredere achterban, of zelfs voor het nog bredere collectieve belang. Dat dilemma heeft direct invloed op de bestuurders. De wethouder houdt zijn of haar kruit graag droog om in de tweewekelijkse raadsvergadering niet klem te raken. En ambtenaren hebben, bijna van nature, de neiging om hun bestuurders niet in moeilijkheden te brengen. En dus kijken ze eerder naar de top down instructies en hun raad, dan naar de energie van zo’n lokale groep boeren in dit voorbeeld. 

Ambtenaren die zo’n lokale groep begeleiden of die zo’n proces organiseren, worden al snel gezien als medeverantwoordelijk voor het uitvoeren van de uitkomsten. En met al die bestuurs- en beslissing slagen ‘boven zich’, kunnen ook die ambtenaren gemakkelijk klem raken tussen de verwachtingen van de deelnemers en de potentiële kritische besluiten. Soms worden ambtenaren die op eigen kracht diep in zo’n dialoogproces gedoken zijn door de verantwoordelijke bestuurder op afstand gehouden. Komen niet in de agenda van vooral voorzichtige bestuurders. 

Al die varianten zijn we in onze praktijken tegengekomen. Een bottom-up traject starten is goed te doen, maar het tot een goed einde brengen is in onze bestuurscultuur nog een brug te ver. We zijn nu halverwege, maar tenminste in gesprek!